Wander Slomp te Gieten 0592-262330
EIGENDOMMEN
Zelfstandige boeren konden waardelen bezitten. Had je meer dan een kwart waardeel
in eigendom dan mocht je je eigenerfd noemen. Had je en kwart of minder dan werd
je een keuterboer genoemd. De eigenerfden bestuurden weer de Marke. De marke had
marke gronden als bijvoordbeeld de Brink.
De havezaten hadden weer bijzondere privileges
in de provincie Drenthe. Buiten Drenthe kom je ze overigens ook tegen. De eigenaren
van de havezaten hadden vaak veel gronden, ook die ze zelf lieten bewerken. Het was
voor de families die de grote havezaten hadden lonend om dergelijk grote landgoederen
op te zetten. Door vererving kwam het vaak in meerdere handen, waarna de familie
dan maar besloot zelf niet meer te gaan boeren doch de gronden te gaan verpachten.
De
oudste zoon zette vaak het bedrijf van de ouders voort en moest de ouders “aan het
eind brengen”, bejaardentehuizen waren er nog niet. Kijk je naar oude boerderijen
dan zie je dat er vaak aan het voorhuis een deel is bijgebouwd. Het er aanvastzittend
deel is dan gebruikt om de ouders erin te laten wonen. Ook gebeurde het dat het woongedeelte
werd verlengd, het deel ervoor was dan voor de ouders.
Het Saksisch erfrecht in Drenthe
van kracht is geweest. De geest bij het verdelen van een boerderij was in mijn periode
dat ik in het notariaat werkzaam was in Zuid West Drenthe nog wel aanwezig. In het
Saksisch erfrecht geldt het principe dat het nageslacht niet af mag breken wat door
voorouders is opgezet. Daarom wordt het boerenbedrijf bij overlijden niet verdeeld
in steeds kleinere en uiteindelijk onhanteerbare stukken. Er wordt een 'stamhouder'
benoemd, die het bedrijf voortzet wanneer de eigenaar overlijdt of ermee op moet
houden. Dat is meestal één van de zonen, of een schoonzoon als er alleen dochters
zijn. Hij heeft bovendien de plicht voor ouders en andere inwonende familieleden
te zorgen. Dat konden er in het verleden nogal wat zijn: kinderen die nog thuis woonden;
ooms en tantes; het eigen gezin. De andere broers en zusters deden afstand van hun
aanspraken op het ouderlijk bedrijf. Ze kregen een kleine uitkering wanneer ze het
huis verlieten.''
Aan het eind van de negentiende eeuw kwam het erfrecht volop in
discussie. In wetten werd vastgelegd dat een nalatenschap eerlijk onder de erfgenamen
diende te worden verdeeld. Om 'onterving' te voorkomen werd bepaald dat een kind
minimaal recht had op een 'legitieme portie'. ,,Verwacht werd dat dit op den duur
zou leiden tot de ondergang van de boerenstand''. ,,Wanneer je een boerenbedrijf
onder stel acht kinderen moet verdelen, dan blijft er weinig van over. In een groot
deel van het land was dat de consequentie, maar in Twente bleef de oude structuur
gehandhaafd, misschien nu nog wel. Het principe van de 'ongedeelde hoeve' bleef er
overeind staan.''
Volgens De Haan, universitair docent bij de vakgroep sociologie
aan de Landbouwuniversiteit, was dat een gevolg van het feit dat op de zandgronden
in Oost-Nederland aan het in standhouden van de familietraditie een hogere waarde
wordt toegekend dan aan het erfrecht. ,,Het is uiteraard mogelijk dat iemand zich
beroept op het erfrecht en zijn wettelijke portie opeist, maar dat wordt beschouwd
als een inbreuk op de eenheid van de familie. Zo iemand sluit zich buiten. Bovendien
is er het 'toezicht' van de dorpsgemeenschap, die erover waakt dat erfgoed in stand
wordt gehouden.''
Zeker weet ik wel dat de wereld beroemde Meyer werft (bestaat al
sinds 1790, bouwer van enorme luxe cruise schepen, die je bijvoorbeeld in Nice ziet
liggen) in Papenburg net over de grens bij Blijham nog steeds bestaat omdat telkens
de oudste zoon op grond van het Duitse erfrecht de werf kon overnemen.
Naast de persoonlijke
eigendom had vroeger de kerk veel eigendom. Op nummer één van het grondbezit stond
in de jaren tachtig vorig eeuw nog de Nederlands Hervormde Kerk, de tweede was de
Nederlandse Spoorwegen, op de derde plaats stond notabene het toenmalige verzekeringsbedrijf
Amev. De laatste was van mening dat het nodig was om veel gronden in eigendom te
hebben uit strategisch oogpunt, zou er een oorlog komen dan zou zij die met het vele
grondbezit overleven.
De kerkelijke eigendom bezorgde de kerk inkomsten, doch je zag
in pachtcontracten ook de zogenaamde hane- en roggepachten. De pachter moest dan
één of twee keer per jaar met een haan of een paar mudde rogge naar de dominee.
Hoeves
werden verhuurd van mei tot mei voor een periode van 12 jaar, dit kon betekenen dat
je op 1 mei plotseling een verhuizing kon tegenkomen van een totale veestapel en
boer met de familie.
Bouwland werd verhuurd met een pacht betaling op 25 juli (sint
jacobi). De grond kon men gebruiken totdat het land van de vruchten ontbloot was.
In verband met de schraalheid van de grond was het verboden om bij pachtboeren de
mest te verkopen op straffe van verval van de pachtrechten.
Veel leden van de familie
Slomp waren boer of arbeider. De boerenfamilies hadden waarschijnlijk boerderijen
van voldoende omvang. Arbeiders zijn er altijd geweest, doch waarschijnlijk waren
velen van de arbeiders familie Slomp naast arbeider tevens boer. Immers fabrieken
en middenstand waren er niet zoals wij die nu kennen. Vaak kwam je dan tegen dat
er een pachtboerderij was waarbij de pachter tevens in dienst was bij de verpachter.
De vervening die veel mensen nodig had trok veel mensen van buiten de provincie.